Matteo Tondini
Summary –
Espionage and International Law in the Age of Permanent Competition
This article concerns the legality of espionage under international law, when espionage is conducted outside an armed confrontation between States, in light of the current neo-realist shift in international relations, as illustrated in the new US National Security Strategy. The article’s founding idea is that, if competition among States, whose motivation is drawn from confrontation rather than cooperation, is inherent to the relations among themselves, espionage inevitably becomes a characterising factor that needs to be addressed in legal terms. The legality of State-run espionage can be justified, inter alia, by resorting to: a) the end of the war/peace dualism, as inferred from the new US National Security Strategy; b) the identity of the espionage’s peacetime and wartime legal regimes in practical terms; and c) customary international law. Since conducting espionage activities would entail interfering with other international legal obligations for the spying State, the overall legality of espionage could be assessed by striking a balance between the aims of the spying activity and its consequences for the target State/entity, under the rationale applied in the proportionality test used in jus ad bellum, and – when it comes to the interference with the spying State’s human rights obligations – in constitutional law. On the whole, the aim of this article is to open a debate among scholars and practitioners on the potential legality of espionage and its limits in view of the present competitive trend in international relations.
Résumé –
L’espionnage et le droit international à l'ère de la concurrence permanente
Cet article porte sur la légitimité de l’espionnage en droit international lorsqu’il est mené en marge d'une confrontation armée entre États dans le contexte du rééquilibrage néoréaliste actuel des relations internationales. En témoigne la nouvelle stratégie américaine de sécurité nationale. L'article part du principe que les États, plus enclins à la confrontation qu’à la coopération, se comportent davantage comme des concurrents dans leurs rapports mutuels. Dans ce contexte, le recours à l’espionnage devient une évidence qu’il faut réguler sur le plan juridique. La légalité de l'espionnage d'État peut notamment se justifier par : a) la fin du dualisme guerre/paix, tel qu'il découle de la nouvelle stratégie américaine de sécurité nationale; b) la nature pratique des régimes juridiques de l'espionnage en temps de paix et de guerre; et c) le droit international coutumier. L’'espionnage porte atteinte à d'autres obligations juridiques internationales de l'État espion. La légalité de cette activité pourrait dès lors être évaluée dans son ensemble en équilibrant les objectifs de l'espionnage par rapport aux conséquences pour l'État/l'entité cible, conformément au principe de proportionnalité appliqué dans le jus ad bellum et, lorsque l’espionnage interfère avec les obligations des États espions en matière de droits de l’homme, dans le droit constitutionnel. Cet article cherche à ouvrir le débat entre universitaires et praticiens sur la légalité potentielle de l'espionnage et ses limites au regard de la concurrence dans les relations internationales actuelles.
Samenvatting –
Spionage en internationaal recht in het tijdperk van de permanente concurrentie
Dit artikel gaat over de rechtmatigheid van spionage onder internationaal recht, wanneer spionage plaatsvindt buiten een gewapende confrontatie tussen staten om, in het licht van de huidige neorealistische verschuiving in de internationale betrekkingen zoals geïllustreerd in de nieuwe Amerikaanse National Security Strategy. De grondgedachte van het artikel is dat betrekkingen tussen staten die eerder uit zijn op confrontatie dan op samenwerking en zich in hun onderlinge verhoudingen als concurrenten gedragen, onvermijdelijk gekenmerkt worden door spionage die op juridisch vlak moet worden aangepakt. De legitimiteit van door de staat geleide spionage kan onder andere worden gerechtvaardigd door zich te beroepen op: a) het einde van het dualisme tussen oorlog en vrede, zoals afgeleid uit de nieuwe Amerikaanse nationale veiligheidsstrategie; b) de aard van wettelijke regelingen inzake spionage in vredes- en oorlogstijd in de praktijk; en c) het internationaal gewoonterecht. Aangezien het verrichten van spionageactiviteiten in strijd zou zijn met andere internationale wettelijke verplichtingen voor de spionerende staat, zou de algemene wettigheid van spionage kunnen worden beoordeeld door een evenwicht te vinden tussen de doelstellingen van de spionageactiviteit en de gevolgen ervan voor de staat/entiteit die het doelwit is, volgens het principe gehanteerd in de proportionaliteitstoets die in het jus ad bellum en - wanneer de spionage in strijd is met de verplichtingen van de spionerende staat met betrekking tot de mensenrechten - in het staatsrecht wordt toegepast. Dit artikel heeft voornamelijk tot doel
een debat op gang te brengen tussen geleerden en praktijkdeskundigen over de potentiële wettigheid van spionage en de beperkingen ervan in het licht van de huidige concurrentietrend in de internationale betrekkingen.
Resumen –
Espionaje y Derecho Internacional en la Era de la Competición Permanente
El presente artículo guarda relación con la legalidad del espionaje al amparo del Derecho Internacional cuando este tiene lugar al margen de una situación de enfrentamiento entre Estados, a la luz del presente cambio neo-realista en las relaciones internacionales, tal y como queda reflejado en la nueva Estrategia de Seguridad Nacional de los Estados Unidos. La idea principal del artículo es que si la competición entre Estados, cuya motivación reside más en la confrontación que en la cooperación, es algo inherente a las relaciones entre estos, entonces el espionaje se convierte en un hecho característico que necesita ser abordado en términos legales. La legalidad del espionaje practicado por Estados puede justificarse, entre otros, recurriendo a lo siguiente: a) el fin del dualismo guerra/paz, según se infiere de la Estrategia de Seguridad Nacional de los Estados Unidos; b) la identidad en términos prácticos de los regímenes legales aplicables al espionaje tanto en la guerra como en la paz; y c) el Derecho Consuetudinario Internacional. Puesto que el desarrollo de actividades de espionaje implica interferir con otras obligaciones internacionales para el Estado que las lleva a cabo, la legalidad en términos generales del espionaje podría analizarse buscando un equilibrio entre el propósito de la actividad de espionaje y sus consecuencias para el Estado/entidad víctima, todo ello bajo el mismo prisma aplicado en el juicio de proporcionalidad utilizado en el marco del jus ad bellum, y – cuando se trata de interferencia con respecto a las obligaciones en materia de Derechos Humanos del Estado que practica el espionaje - en el del Derecho Constitucional. En términos generales, la finalidad de este artículo no es otra que abrir un debate entre académicos y profesionales sobre la legalidad potencial del espionaje y sus límites a la vista de la tendencia actual de competitividad en las relaciones internacionales.
Riassunto –
Spionaggio e Diritto Internazionale nell’Era della Competizione Permanente
Questo articolo riguarda la legalità dello spionaggio ai sensi del diritto internazionale, quando lo spionaggio è condotto al di fuori di uno scontro armato tra Stati, alla luce dell’attuale spostamento neorealista nelle relazioni internazionali, come illustrato nella nuova US National Security Strategy. L’idea alla base dell’articolo è che, se la competizione tra Stati, la cui motivazione è attinta dal confronto piuttosto che dalla cooperazione, è inerente alle relazioni tra loro, lo spionaggio diventa inevitabilmente un fattore caratterizzante che necessita di essere affrontato in termini legali. La legalità dello spionaggio di Stato può essere giustificata, inter alia, ricorrendo a: a) la fine del dualismo guerra/pace, come dedotto dalla nuova US National Security Strategy, b) in termini pratici l’identità di regimi giuridici dello spionaggio in tempo di pace e in tempo di guerra; c) diritto internazionale consuetudinario. Poiché condurre attività di spionaggio comporterebbe un’interferenza con altri obblighi giuridici dello Stato che spia, la legittimità generale dello spionaggio potrebbe essere valutata facendo un bilancio tra gli obiettivi dell’attività di spionaggio e le sue conseguenze per lo Stato / entità spiata, secondo la logica applicata nel test di proporzionalità adottato nello jus ad bellum, e – quando si tratta dell’interferenza con gli obblighi in materia di diritti umani dello Stato che spia – nel diritto costituzionale. Nel complesso, l’obiettivo di questo articolo mira ad aprire un dibattito tra studiosi e professionisti sulla potenziale legalità dello spionaggio e i suoi limiti in vista dell’attuale andamento competitivo nelle relazioni internazionali.
Zusammenfassung –
Spionage und internationales Recht im Zeitalter ständigen Wettbewerbs
Dieser Artikel befasst sich mit der Rechtmäßigkeit von Spionage im Hinblick auf das internationale Recht, wenn Spionage außerhalb einer bewaffneten Konfrontation zwischen Staaten durchgeführt wird, und zwar im Licht der derzeitigen neorealistischen Verschiebung in internationalen Beziehungen, wie dies in der neuen amerikanischen National Security Strategy illustriert wird. Ausgangspunkt des Artikels ist der Gedanke, dass
die Beziehungen zwischen Staaten, deren Motivation aus Konfrontation vielmehr als aus Kooperation hervorgeht und die sich in ihren gegenseitigen Beziehungen als Konkurrenten benehmen, zwangsläufig durch Spionage gekennzeichnet werden, die in gesetzlicher Hinsicht herangegangen werden muss. Die Legitimität staatlich organisierter Spionage kann unter anderem gerechtfertigt werden, indem man sich bezieht auf: a) das von der neuen amerikanischen National Security Strategy entnommene Ende des Dualismus zwischen Krieg und Frieden; b) die Art der gesetzlichen Regelungen der Spionage in der Praxis in Friedens- und in Kriegszeiten; und c) das internationale Gewohnheitsrecht. Da die Durchführung von Spionageaktivitäten in Widerspruch zu anderen internationalen gesetzlichen Verpflichtungen für den spionierenden Staat stehen würde, könnte die globale Rechtmäßigkeit der Spionage beurteilt werden, indem ein Kompromiss zwischen den Zielen der Spionagetätigkeit und ihren Folgen für den Zielstaat/die Zielentität angestrebt wird, und zwar nach dem Leitgedanken, verwendet im Verhältnismäßigkeitstest, der im jus ad bellum bzw. – wenn die Spionage im Widerspruch zu den Menschenrechtsverpflichtungen des spionierenden Staates steht – im Verfassungsrecht angewandt wird. Dieser Artikel hat hauptsächlich zum Ziel, eine Debatte unter Gelehrten und Sachverständigen über die potenzielle Rechtmäßigkeit von Spionage und ihre Beschränkungen mit Blick auf den derzeitigen Wettbewerbstrend in internationalen Beziehungen zu eröffnen.
|
